Duinfranjehoed
Stoer en onverzettelijk, hoewel vaak klein en soms zelfs teer, trotseren de zeereeppaddestoelen wind, zand en zout. Hun stelen vaak diep begraven in het zand. Hun hoeden in sobere kleuren en deels bedekt met zandkorrels. Schuilend tussen de hoge stengels van het helmgras. En wie ze wil vinden, moet zelf ook de elementen trotseren, want de meeste van deze paddestoelen verschijnen laat in de herfst, als de novemberstormen en -regens al weer over het strand jagen. Zolang de vorst niet inzet, zijn ze dan te vinden.
De zeereep is het gebied direct grenzend aan het strand, de eerste hoge duinrug. De eerste pionier die zich vestigt in het stuivende zand is het Biestarwegras (Elytrigia juncea boreoatlantica). Deze grassoort kan overleven zonder zoet water. Het gras houdt het zand tegen en er ontstaan kleine duintjes. Hier kan zich nu wat zoet (regen)water verzamelen en daardoor kan Helm (Ammophilia arenaria) zich nu ook vestigen. Ook Helm is bestand tegen het stuivende zand en de striemende zilte zeewind; sterker nog, het heeft het stuivende, vers aangewaaide, ziektekiemenvrije zand nodig om te overleven. Zodra het zand niet meer stuift en dus niet ververst wordt, wordt het Helmgras aangetast door schimmels en aaltjes en kwijnt weg. Gaandeweg raken de helmplanten steeds verder ondergestoven. Helmgras breekt, meer nog dan het Biestarwegras, de windsnelheid en achter de stengels van de planten vormen zich kleine heuveltjes. Helm wordt daarom vaak aangeplant om verstuiving van de duinen tegen te gaan.
De afgestorven delen van het Helmgras vormen op hun beurt weer organisch materiaal in het zand, waardoor ook andere planten zich kunnen vestigen. Het zijn meestal planten met dikke, vocht vasthoudende bladeren, zoals de prachtige blauwe zeedistel, de bontgekleurde zeewolfsmelk en de warrige duinaveruit. Het schermhavikskruid en de zeemelkdistel zorgen voor een vrolijke, gele noot. Ook in de zomer is de zeereep een bezoek waard!
De nog stuivende duinen worden witte duinen genoemd.
Verschil Biestarwegras en Helm - de bladen van Biestarwegras zijn donkergroen, plat en buigzaam, de bladen van Helm zijn grijsgroen, opgerold en stijf. Ook is het tongetje van het Biestarwegras veel korter dan het tongetje van het Helm.
In de embryonale duinen (het gedeelte met Biestarwegras) groeien nauwelijks paddestoelen. Op het Biestarwegras kun je Moederkoren (Claviceps purpurea) aantreffen. Soms groeien er paddestoeltjes op wrakhout.
Op de resten van het afgestorven helm en de andere planten verschijnen in de late herfst paddestoelen die eveneens bestand zijn tegen zout en striemend zand. Een aantal van deze paddestoelen is exclusief gebonden aan het helmgras, andere zijn wat minder kieskeurig.
In de Witte duinen komen zo′n 15 kenmerkende soorten paddestoelen voor. Daarnaast is er nog een aantal soorten die niet exclusief in de zeereep voorkomen, maar ook elders te vinden zijn.
op stengels, bladscheden, wortels:
Op bladeren van helm
Geregeld in stuifduin, maar ook elders.
N.B. Ze zijn zo handig, dit soort lijstjes! Maar helaas houden paddestoelen zich niet altijd aan de door ons opgestelde lijstjes. Dus nooit gek opkijken, als er eentje verschijnt daar waar wij hem niet gepland hadden.
De drie meest algemene zeereeppaddestoelen zijn de Duinfranjehoed (Psathyrella ammophila), Duinveldridderzwam (Melanoleuca cinereifolia) en de Duinstinkzwam (Phallus hadriani).
De lastigste van deze drie is de Duinfranjehoed, het uiterlijk van deze franjehoed is namelijk nogal variabel. En er zijn meer zandminnende franjehoedjes, let dus ook altijd op de aanwezigheid van helm. Maar bij het helmgras staan dan ook weer franjehoedachtige paddestoeltjes die wat anders zijn.
Het maakt het zoeken op de vierkante meter duinzand wel spannend.
Zie Veldridders voor determinatie van de Duinveldridderzwam.
De Duinstinkzwam onderscheidt zich van de andere stinkzwammen door haar roze ei.
Behalve deze drie algemene paddestoelen komt in de zeereep nog een aantal zeldzamere soorten voor, (de Verspreidingsatlas laat zien hoe groot de kans is dat je een van deze soorten aantreft). Regelmatig te vinden zijn het Zandtulpje en het Zandputje. Het Zandtulpje heeft een diep ingesneden rand, waardoor ze wat op een bloeiende tulp lijkt. De binnenzijde is donker. Het Zandputje heeft een gave rand en lichte binnenzijde.
Om te overleven in dit extreme milieu hebben de duinpaddestoelen zo hun eigen strategieën.
Gasteromyceten zoals de Aardsterren en Stuifzwammen, verschijnen in de herfst. Ze groeien langzaam en moeten vervolgens eerst nog uitdrogen, voordat de bol openscheurt en de sporen vrij kunnen komen.
Dit geeft de sporen ruim de tijd om te rijpen.
Kleine plaatjeszwammen, zoals het Duinmostrechtertje (Omphalina galericolor), het Roodbruintrechtertje (O. pyxidata) en het Zandkaalkopje (Deconica montana) verschijnen ook laat in het seizoen, wanneer er minder verdamping van vocht plaatsvindt. En zolang het niet vriest, blijven ze verschijnen.
Een derde strategie passen de Taailingen en Ruitertjes toe. De taaie vruchtlichamen bevatten weinig vocht en kunnen na uitdrogen opnieuw vocht opnemen. Voorbeelden van deze laatste groep zijn de Duintaailing (Marasmius anomalus), het Piekhaarzwammetje (Crinipellis scabellus) en de Weidekringzwam (Marasmius oreades).
Donsvoetjes schuilend onder de Duinaveruit
Daar waar het helmgras wegkwijnt, omdat er geen aanvoer van schoon stuifzand meer is, gaan de stuivende, witte helmduinen over in de niet meer stuivende grijze duinen. Het overgangsgebied van de witte naar de grijze duinen is rijk aan bijzondere planten-, dier- en paddestoelensoorten.
Het is een kaal, mosachtig graslandschap. In de natte valleien bloeit hier in de zomer de parnassia, het duizendguldenkruid, de brunel en nog tal van andere, meestal laagblijvende plantjes. De grond is bezaaid met konijnenkeutels en vaak ook met mest van grote grazers. Waar de grijze duinen beginnen groeit o.a. de zeeduinchampignon.
Behalve de genoemde planten vestigen zich hier nu ook weldra de Kruipwilg (Salix repens) en de Duindoorn (Hippophae rhamnoides). Onder de beschutting van deze struiken gedijen tal van paddenstoelen. Vaalhoedjes, vezelkoppen en gordijnzwammen - lastige paddenstoelen om te determineren helaas.
In het artikel Some rare and interesting Cortinarius species associated with Salix repens - 1995 beschrijven E.Arnolds en Th.W. Kuyper 15 soorten uit de familie van de gordijnzwammen die gebonden zijn aan de kruipwilg. Tijdens hun onderzoek vonden ze in totaal 50 (!) verschillende ectomycorrhizavormende paddenstoelen verbonden met de kruipwilg, waarvan er 38 tot het geslacht Cortinarius (incl. Dermocybe), Inocybe, Hebeloma of Naucoria/Alnicola behoorden. Het geslacht Cortinarius was met 19 soorten het best vertegenwoordigd.
Zoals gezegd de vezelkoppen, vaalhoeden en gordijnzwammen zijn meestal niet eenvoudig te benoemen en vaak moet er een microscoop aan te pas komen. En dan nog.... . Ze lijken erg op elkaar - categorie ′klein en bruin′ - en het is dan ook aan te raden in elk geval een sporee te maken, zodat je aan de hand van de kleur van de sporenmassa het geslacht kunt benoemen.
De kleur van de sporenmassa van de vaalhoeden is vaalbruin, die van de vezelkoppen is gelig bruin en die van de gordijnzwammen oranjebruin.
In Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet 21 wordt een sleutel gegeven voor de vezelkoppen die men kan vinden bij de kruipwilg in de duinen. Zonder microscoop gaat het ook hier echter niet lukken de determinatie tot een goed einde te brengen.
- Geen pleurocystiden, cheilocystiden zonder kristallen, dunwandig en gladde sporen leiden naar de Duinspleetvezelkop (I. arenicola), Geelbruine spleetvezelkop (I. rimosa) en de Sombere spleetvezelkop (I. umbrinella) of naar de Dulcamara-groep. Bij de Rimosa-soorten zijn de lamelsnede met witvlokkige snede en de radiair vezelige tot gespleten hoed kenmerkend.
Binnen de Dulcamara-groepen zijn de Bruinsnedeviltkop (I. fuscomarginata), Bedrieglijke viltkop (I. arthrocystis), Gewone viltkop (I. dulcamara), Duinviltkop (I. heimii) en de Geringde viltkop (I.agardhii) kandidaten.
- Met pleurocystiden, dikwandig en met kristallen en gladde of knobbelig-hoekige sporen is er de keuze uit de Geelbruine duinvezelkop (I. dunensis), Stinkvezelkop (I. grammata) (soms bij kruipwilg), Sombere aarddrager (I. splendens var phaeoleuca), Zandpadvezelkop (I. lacera), Kleine duinvezelkop (I. vulpinella), Grote duinvezelkop (I. serotina), Grootsporige vezelkop (I. similis) en de Slanke roodpootvezelkop (I. exilis).
Kleine duinvezelkoppen in vochtige duinvallei
De kalkarme grijze duinen liggen grofweg ten noorden van Bergen aan Zee. Ze zijn ontstaan met zand uit zee. De zuidelijke, kalkrijke duinen zijn ontstaan door rivierzand. De kalkarme duinen zijn minder rijk aan mycoflora dan de kalkrijke grijze duinen. In de kalkarme duinen kun je tussen Grijs kronkelsteeltje de Valse hanenkam (Hygrophoropsis aurantiaca) vinden. Ook het Duinmosklokje en het Zandkaalkopje komen hier voor, evenals enkele soorten van heiden, zoals de Heidesatijnzwam (Entoloma fernandae) en de Okervoetsatijnzwam (Entoloma vinaceum).
In het gebied met hoofdzakelijk Helm en Zandzegge groeit de Groene mycena (Mycena chloranta). Ook vind je hier soorten als de Bleekrandtrechterzwam (Clitocybe marginella) en de Giftige weidetrechterzwam (C. rivulosa).
De kalkrijke grijze duinen kennen weer een aantal verschillende graslandtypen
De Duinsterretjes-associatie begint vlak achter de zeereep, daar waar geen verstuiving meer plaatsvindt en het duindoornstruweel inmiddels ook is afgestorven en kan tot ver in de binnenduinen doorlopen.
In het door Duinsterretje gedomineerde landschap spelen de konijnen een belangrijke rol. Ze houden de vegetatie kort en graven bovendien kalkrijk bodemmateriaal op. Waar geen konijnen zijn, verschijnen Duinriet (Calamagrostis epigejos) en Rood zwenkgras (Festuca rubra) en schijngrassen als Zandzegge (Carex arenaria).
Een ander mos dat je veel tegenkomt in dit landschapstype is Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus). Het vormt dichte, donkergroene pollen. Heel anders dan het lichtgroen gekleurde Duinsterretje.
De kalkrijke grijze duinen kennen 33 kenmerkende soorten paddenstoelen, waaronder veel Aardsterren, Bovisten en Stuifzwammen.
Ook komen er veel mosbewoners voor, zoals het Duinsterretjesmosschijfje (Lamprospora tortulae-ruralis) en het Duinsterretjesschijfje (Octospora neerlandica). Dit zijn beide Ascomyceten.
Basidiomyceten die tussen het mos voorkomen zijn bijvoorbeeld het Gesteeld mosoortje (Arrhenia spathulata) en het Roodbruin trechtertje (Omphalina pyxidata).
En natuurlijk de Bruine satijnzwam (Entoloma sericeum). In Nieuwsbrief 21 Meetnet (inmiddels Veldgids Paddestoelen van de Zeereep) attendeert M. Noordeloos de lezer op diverse variëteiten van de Bruine satijnzwam die gevonden kunnen worden in het duingrasland. De verschillen zitten in de kleur en in de mate waarin de hoed doorschijnend gestreept is. Ook kunnen er verschillen zijn in de mate waarin de hoed glanzend is. Ook de steel varieert in kleur en gladheid.
Het artikeltje geeft een summier sleuteltje
11. Hoed middel tot donkerbruin, roodbruin of grijsbruin en duidelijk doorschijnend gestreept, steel met een zilverig witte vezelbekleding op een bruine ondergrond
==>Bruine satijnzwam (E. sericeum)
1b. Hoed donker, grijsbruin of sepia, niet doorschijnend gestreept, steel glad of fijn gestreept, maar niet zilverig gestreept -->
2a. Hoed vrijwel glad, niet gezoneerd ==> Zwartbruine satijnzwam (E. vindobonense)
2b. Hoed met fijn pluizige of heel fijnharige plekjes, soms gezoneerd ==>Ongestreepte satijnzwam (E. terreum).
Altijd leuk om te vinden zijn de blauwige satijnzwammen, zoals de zwartsneesatijnzwam (E. serrulatum) - maar hier geldt hetzelfde als bij de vezelkoppen en de vaalhoeden - determinatie eigenlijk aan de professionals overlaten!
Gesteelde stuifballen tussen Duinsterretje
Stuifballen behoren ongetwijfeld tot de leukste paddestoeltjes van de duinen. Anders dan stuifzwammen hebben de stuifballen een duidelijke, lange steel. Op de steel staat een klein bolletje met een enkele opening waardoor de sporen geleidelijk aan naar buiten kunnen stuiven.
Stuifballen kom je veel tegen in de grijze duinen. Ze hebben zo hun eigen overlevingstaktiek in de vaak minder gunstige omstandigheden (zoals aan het begin van dit artikeltje ook al beschreven). De vruchtlichamen verschijnen in de oktober-november en groeien langzaam. Als ze eenmaal volgroeid zijn, drogen ze geleidelijk aan uit. Zo hebben de sporen de tijd om te rijpen. Eenmaal rijp ontsnappen de sporen door de kleine opening in het bolletje naar buiten. Tot in maart kun je de bolletjes vinden, maar meestal zijn ze dan wel leeggestoven.
Er zijn inmiddels vier soorten Stuifballen bekend in ons land.
Om ze van elkaar te onderscheiden kijk je naar de stuifopening en naar de steel.
Onder de microscoop
Stuifzwammen, bovisten en aardsterren horen echt bij de duinen en je komt ze dan ook veel tegen. Zeker als ze nog jong zijn, zijn ze bovendien reuze fotogeniek. Wie volgens de Veldgids van Nico Dam en Th. Kuyper determineert kan ook vrij moeiteloos tot een naam komen. Wie daarentegen een bezoekje brengt aan deze website ontdekt dat een en ander toch wel wat ingewikkelder is.
En dus loop ik er vooralsnog toch vaak maar met een boogje omheen. Een hoop gedoe met doorsnijden, krabben en turen. Dat doorknippen is belangrijk om te zien of er verschil is tussen de inhoud van de voet en het bovendeel, het gleba dat holtes met kiemvlies met sporen bevat en het subgleba dat geen kiemvlies bevat. Die holtes of kamers kunnen dan ook weer kenmerkende details bevatten.
Het krabben dient om te zien of bij het afvallen van de stekels een patroontje achterblijft. Op de genoemde website wordt alles haarfijn uitgelegd.
En dan zijn er nog de soorten met duidelijke stekels
Aardsterren kom ik eigenlijk weinig tegen. Jong doen ze wat aan een tulpenbol denken. Bij het ouder worden splijt de buitenwand en buigt naar buiten om en duwt daarbij het bolletje met de sporen omhoog. De vorm van het bolletje en de stuifopening, de aan- of afwezigheid van een steeltje onder het bolletje en bepaalde eigenschappen van de stervormige buitenwand zijn bepalend voor determinatie. Ook moet je de onderkant bekijken om te zien of er een zogenaamd ′litteken′ is en of er aarde vastzit aan de slippen.
De Peperbus (Myriostoma coliforme) is eenvoudig te herkennen aan de vele stuifopeningen in het bolletje.
De meest voorkomende is ongetwijfeld de Gekraagde aardster (Geastrum triplex). Wanneer de buitenwand stervormig naar buiten buigt, blijft een kraag rondom het bolletje achter.
mestkaalkopjes
Op de mest van de grote grazers in de duinen komen ook tal van leuke, zij het niet specifiek aan het duingebied gebonden paddestoelen voor: inktzwammen, breeksteeltjes, vlekplaten en ascomyceten zoals bijvoorbeel de op paardenmest groeiende Grote speldenprikzwam
Op mest in stuifduin
Update 2021-02-24 - Inmiddels is in het kader van het Zeereepproject van de Nederlandse Mycologische Vereniging een fraaie Veldgids Paddestoelen van de Zeereep verschenen - waar een en ander uitgebreider wordt beschreven en getoond