De Duinviltkop is een forse paddestoel, die vaak in compacte bundeltjes groeit. Het is een van de soorten die bij kruipwilg voorkomen. Onder de microscoop vallen de lange sporen op (9-12(-15) x 4.5-6(-7.5) mu, Q >2, cilindrisch-boonvormig.
De hoed is warm geelbruin gekleurd, pluizig-wollig. Het centrum vaak met schubjes.
De lamellen zijn geelbruin, later roestbruin en hebben een witte, gewimperde snede.
De steel is vezelig en iets lichter gekleurd dan de hoed. Er is een min of meer duidelijke ringzone.
De cheilocystiden zijn dunwandig, kort en knotsvormig (vaak moeilijk te vinden). Pleurocystiden ontbreken.
De Gewone viltkop (I. dulcamara) heeft sporen waarvan de Q-waarde < 2 is.
Kenmerken van het geslacht Vezelkoppen (Inocybe ) waartoe Duinviltkop behoort.
Tot de nieuwe familie Inocybaceae (Vezelkoppen) behoren o.a. de geslachten Mallocybe, Inosperma, Pseudosperma, Inocybe.
Mallocybe
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en zonder amorfe kap, vaak gesepteerd, eindcel vaak dik
- Cystiden ontstaan direct uit de hyfen van het lamellenvlees
- Geen pleurocystiden
- Basidia met meer of minder bruin pigment
- Lamellen breed aangehecht of iets aflopend, jong geel, oker, olijf, geelbruin of olijfbruin
- Steel relatief kort, vaak korter dan hoedbreedte
- Hoedoppervlak glad, viltig, wollig, fijn schubbig, niet gebarsten, bruin verkleurend met KOH of ammonniak
- Geur nooit spermatisch
- Sporen glad, met afgeronde apex, ook eivormig, boonvormig of langwerpig ellipsvormig
Tot dit geslacht behoren I. arthrocystis (Bedrieglijke viltkop),
I. dulcamara (Gewone viltkop), I. fuscomarginata (Bruinsnedeviltkop),
I. heimii (Duinviltkop), I. leucoblema (Bleekhoedviltkop), I. squarrosa (Dwergviltkop) en I. terrigena (Schubbige viltkop).
Inosperma
- Basidia hyalien of met meer of minder geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed viltig, ingegroeid vezelig, wollig, schubbig
- Geur niet spermatisch
Tot dit geslacht behoren I. adaequatum, I. bongardii, I. calamistratum, I. cervicolor, I. cookei, I.erubescens, I.fulvum, I.maculatum, I.pisciodorum, I. quietiodor.
Pseudosperma
- Basidia incidenteel met geelbruin pigment
- Cheilocystiden dunwandig, zonder kristallen en amorfe kap, deels cyanofiel, deels met secundaire septen
- Cystiden ontstaan uit cellen van het subhymenium
- Geen pleurocystiden
- Sporen glad, met kleine apiculus, vaak met afgeronde apex, meestal ei- of boonvormig of langwerpig ellipsvormig
- Steel vaak langer dan de hoedbreedte
- Hoed radiaal vezelig, grof vezelig, gebarsten, radiaal barstig of slechts aan de rand en in het midden schubbig
- Geur deels spermatisch
Tot dit geslacht behoren o.a.
I. arenicola (Duinspleetvezelkop), I. obsoletum (Bleke spleetvezelkop), I. perlatum (Grijsbruine spleetvezelkop), I. rimosum (Geelbruine spleetvezelkop), I. squamata (Populiervezelkop),
I. umbrinella (Sombere spleetvezelkop).
Inocybe - de groep kent gladsporige en knobbelsporige soorten.
Knobbelsporige en gladsporige vezelkoppen
- Sporen zijn hoekig, stervormig of echt knobbelig of glad.
- Basidia zonder bruin pigment.
- Cystiden zijn meestal dikwandig en hebben een amorfe top met of zonder kristallen. Er tussen staan vaak paracystiden, cellen zonder kristallen en amorfe kap.
- Er zijn meestal ook pleurocystiden.
- Steel is niet opvallend kort.
- De geur deels spermatisch.
Tot de gladsporige behoren o.a.
I. lacera (Zandpadvezelkop) en
I. vulpinella (Kleine duinvezelkop), I. geophylla (Witte satijnvezelkop),
I. serotina (Grote duinvezelkop), I. splendens (Aarddrager)
Tot de knobbelsporige behoort o.a.
I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)
Zie
www.inocybe.org voor een beschrijving van de soorten.
In
Coolia 49/1 vind je een sleutel voor de knobbelsporige vezelkoppen.