Duinfranjehoed

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Duinfranjehoed (Psathyrella ammophila)

Schuilend aan de voet van pollen helmgras langs de zeereep trotseert de Duinfranjehoed zand en zout. Door deze unieke standplaats is het ook een van de weinige franjehoedjes die in het veld min of meer met zekerheid te benoemen is. Let als eerste op de kleur van de sporen, om verwarring met vezelkoppen of vaalhoeden te voorkomen. De purperzwarte sporen kleuren al vrij snel de lichte lamellen zwart. Het uiterlijk van de Duinfranjehoed nogal variabel.

Jonge duinfranjehoedjes hebben een gewelfd hoedje, dat vaak maar net boven het zand uitsteekt. De kleur van het jonge hoedje is roodbruin met een duidelijke witte velumrand, het oppervlak is uiteraard deels bedekt met zand. Naarmate de paddestoel ouder wordt spreidt het hoedje zich en verkleurt via vaalbruin naar diep donkerbruin. De velumrand verdwijnt grotendeels, er blijven hooguit wat vezeltjes achter op de hoedrand en op de steel. In een vroeg of zeer vroeg stadium van de groei kan de steel een wollige bedekking van velum hebben. De afmeting van de hoed is 15-40 mm.

De nog jonge lamellen zijn 2-3 mm breed en slechts ietsje gezwollen. De kleur is bleek bruingrijs tot iets donkerder gekleurd aan de basis. Bij het ouder worden verbreden de lamellen tot 4-6 mm. Ze zien er dan sterk gezwollen uit en piepen uiteindelijk zelfs onder de hoed vandaan. De lamellen zijn breed aangehecht en staan vrij ver uit elkaar. De kleur verandert via bruin aan de basis en purpergrijs richting de lamelsnede uiteindelijk naar een donker purperachtig, bruinig grijs met iets bruinere basis. De lamelsnede is wit, in uitzonderingsgevallen rood, en fijn gewimperd.
Het vlees van de lamel is in water okerbruin aan de basis met naar de rand toelopende gepigmenteerde vlakken die naar de lamelsnede toe lichter worden. Tussen de vlakken en bovenste deel lamel bleek grijsbruin.
Om de kleur van het lamelvlees te bepalen moet je eerst alle sporen van de lamel spoelen en de lamel dan onder de microscoop bekijken. In ammonia of KOH is de kleur van de lamel ongeveer gelijk als in water, soms echter meer roodbruin en zijn de vlakken bleker.

De steel is 40-70 mm lang en hol. Het bovenste deel is 2-3 mm dik, cilindrisch, vuilwit tot bleek geelbruin, fijn vezelig-gestreept. De top is berijpt en meestal gegroefd.
Het onderste deel is 3-5 mm dik, diep begraven in het zand, niet wortelend en lijkt vaak knotsvormig door het aanhechtende zand.

Het vlees van de hoed is vrij dik, 2-4 mm in het centrum, 1.5-2 mm halverwege de hoedrand, donkerbruin. Het vlees van de steel is wit.

De smaak en geur zijn onopvallend.

De sporenprint is zwart met purperen gloed.

Onder de microscoop
Onder de microscoop is het vooral de lengte van de sporen (>10.5 mu) die je vrij moeiteloos bij de juiste naam brengt.
Sporen 9-14x5.5-8.5 mu, av. 10.8-13.5-6.6-7.4 mu, Qav = 1.50-1.90. ellipsvormig tot eivormig, in zijaanzicht een enkele keer boonvormig, vaak met deukje, kiempore opvallend en zelden excentrisch. In water en ammonia donkerroodbruin, in KOH zwartbruin, ondoorzichtig
Basidia 22-38x10-13,5 mu, meestal 4-sporig, soms 2 sporig.
Pleurocystiden aanwezig, maar gewoonlijk vrij schaars en verspreid. De afmeting en vorm zijn nogal variabel - meestal wat spindelvormig, gezwollen spindel- of wat flesvormig, vaak met korte of iets verlengde min of meer cilindrische hals, soms knotsvormig, soms met vrij lange steel, dunwandig en kleurloos.
De lamelsnede is steriel en grotendeels bedekt met ballonvormige en knotsvormige cellen, 20-37.5(-40) x 10-22.5(-30) mu, die talrijk zijn, dicht opeen staan, vrij groot zijn en vaak met een vrij brede steel. Tussen deze cellen staan cheilocystiden, 25-55(-70)x10-17.5(-20) mu. De cheilocystiden lijken op de pleurocystiden en zijn evenals deze heel variabel qua vorm en afmeting. Alle marginale cellen zijn dunwandig, kleurloos en zonder kristallen of inhoud.

Hoedhuid cellulair, 2-4 cellen diep, 20-48 mu in diam., hyalien, dunwandig.

Gespen aanwezig. Bron: Notes on the Genus Psathyrella - section Ammophilae Tussen en nabij helmgras in stuivende duinen. De Duinfranjehoed is bijna het gehele jaar door te vinden, alleen bij vrieskou laat ze het afweten.
Kenmerken van het geslacht Franjehoed  (Psathyrella) waartoe Duinfranjehoed behoort.

Vruchtlichaam breekbaar, hoed droog, meestal hygrofaan, geschubd of vlokkig dan wel kaal, niet gegroefd, niet vervloeiend. De lamellen zijn aangehecht, niet vervloeiend. De steel is kaal tot vlokkig, soms wortelend, meestal zonder ring. Sporee donkerbruin of bruinzwart

SPECIFICATIES - duinfranjehoed
familieFranjehoeden (Psathyrellaceae)
info familiePsathyrellaceae is een paddestoelenfamilie die gekenmerkt wordt door zwarte of donkerbruine sporen en vaak fragiele vruchtlichamen. De vervloeiende inktzwammen uit de vroegere Coprinaceae familie worden inmiddels ook tot deze familie gerekend.
naam duinfranjehoed (Psathyrella ammophila)
waar op dode delen van helm aan de zeereep
sporeekleur donker roodbruin
hoed gewelfd diameter 3-5 cm, vezelig, mat, okerbruin tot vuil grijsbruin
steel wittig tot gelig-bruin, diep in het zand wortelend
plaatjes donkerbruin