Draadsteelmycena

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Draadsteelmycena (Mycena%20filopes)

De Draadsteelmycena doet wat denken aan een Beukentaailing met haar lange steel. Maar bij opdrogen stuurt de geur van de zwam je een andere kant op. Er komt een ziekenhuislucht (jodoform) vanaf.
Basidia 20-28 x 8-12 mu, meestal 2-sporig, maar 4-sporig komt ook voor.
Sporen 9-11,5 x 5,5-6,5 mu (bij 2-sporige basidia), Q=1,6-1,8, of 8-9 x 5,5-6,5 mu (van 4-sporige). Pitvormig, glad en amyloïd.
Cheilocystiden 12-30 x 7-18 mu, een steriele band vormend, zittend tot gesteeld, ellipsoïde, eivormig, omgekeerd peervormig, knotsvormig, tot gesteeld-bolvormig tot iets onregelmatig gevormd, bedekt met enkele enkelvoudige tot enigszins gevorkte cilindrische uitsteeksel van 0,5-20 x 0,5-1,5 mu groot.
Pleurocystiden afwezig of zeldzaam, gelijk aan cheilocystiden.
Hyfen van de pileipellis 1,5-4 mu breed, dicht bedekt met wratten of korte, cilindrische uitsteeksels 0,5-3 x 0,5 mu groot, een min of meer dichte massa vormend.
Hyfen van de bovenste laag van de steel 2-4 mu breed, vertakt, uitsteeksels 0,5-3,5 x 0,5 mu
Caulocystiden (eindcellen) overvloedig aanwezig in de top van de steel, 5-12 mu breed, knotsvormig tot halfbolvormig, min of meer naar buiten gebogen, bedekt met wratten.
Gespen aanwezig in alle weefsels.
Te verwarren met Mycena metata. Verschil: hoed niet vezelig, zonder zilverige glans. Hoed en lamellen verkleuren naar roze. Cheilocystiden op de steel vaker gesteeld dan zittend en vaak sterk variënd in grootte. Geen eindcellen in de steel cortex.
Kenmerken van het geslacht Mycena  (Mycena) waartoe Draadsteelmycena behoort.

Kenmerkend voor de vele soorten mycena's zijn de bleke lamellen en de witte sporen. De steel is lang en dun, het hoedje dunvlezig, gewelfd of klokvormig met een doorschijnend gestreepte rand. Leuke sierlijke paddenstoeltjes.

SPECIFICATIES - draadsteelmycena
familieTricholomataceae (Tricholomataceae)
info familieDeze familie kent 127 geslachten
naam draadsteelmycena (Mycena filopes)
waar solitair of in groepen in mossige lanen, onder coniferen of loofbomen, op bladafval, rottend hout
sporeekleur wit
hoed 5-20 mm doorsnede, conisch tot klokvormig, met kleine umbo, doorschijnend gestreept, oppervlak wat vezelig, zilverig bij opdrogen, hygrofaan, bleek tot wit, grijs, grijsachtig, grijsbruin tot donkerbruin, centrum donkerder
steel 40-155 x 0,5-2 mm, hol, glad, recht of iets gebogen, eerst geheel berijpt, kaal, bleek tot nogal donker grijs-bruin, lichter naar de top, voet bedekt met lange, ruwe, wittige vezels
plaatjes 16-23 aangehecht, opstijgend, wit tot bleek grijs of bruinige glans