Bundelcollybia

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Bundelcollybia (Collybia%20confluens)

Een van de kandidaten bij in bundels en in rijen of heksenkringen groeiende paddestoelen is de Bundelcollybia. Zoals veel collybia′s een wat flapperige, beetje saaie paddestoel.
De hoed is 1-6 cm groot, jong gewelfd met naar binnen gekrulde rand, later breed uitgespreid, klokvormig tot bijna vlak. Vaak kaal of iets zijdeachtig. Aanvankelijk roodbruin, maar snel verblekend naar wit of iets rossig.
De lamellen staan dicht op elkaar en lijken bijna vrij te staan. Ze zijn jong witachtig van kleur, later wat rossig.
Collybia′s herken je vaak aan de steel. De steel van de Bundelcollybia is fijn harig of fluwelig bedekt met een fijn, wit dons. Bij het ouder worden valt dit donslaagje meer op. De steel is relatief lang ten opzichte van de hoeddiameter: lengte 2,5-13 cm. Dikte 2-9 mm. Droog is de steel taai en buigzaam.
Een ander kenmerk vind je als je de hoed omhoogtrekt totdat deze afbreekt. Er blijft dan een knopvormige verdikking achter.
Het vlees is witachtig en taai. De geur en smaak zijn onopvallend.
De sporee is crème wit.
Sporen 6-10x3,5-5 mu, glad, traanvormig tot elliptisch, inamyloïde.
Er zijn geen pleurocystiden.
Cheilocystiden zijn uitbundig aanwezig en ze zijn gemakkelijk te vinden. Ze zijn knotsvormig, subclavate, cilindrisch of halfspoelvormig (subfusoid), vaak wat gelobd of gevorkt. Tot 70x 6 mu.
Hoedhuid een cutis van vertakte elementen 2,5-7 mu breed.
Kenmerken van het geslacht Collybia  (Collybia) waartoe Bundelcollybia behoort.

De hoed is middelgroot, het oppervlak is droog tot vettig. De lamellen zijn wit tot bruinachtig en aangehecht. De steel is vezelig, kaal of behaard. Sporen meestal wit. Saprotroof

SPECIFICATIES - bundelcollybia
familieTricholomataceae (Tricholomataceae)
info familieDeze familie kent 127 geslachten
naam bundelcollybia (Collybia confluens)
waar in loof- en naaldbossen, op humusrijke bodems
sporeekleur wit
hoed 2-4 cm breed, vaal vleeskleurig-bruin tot okerkleurig, in droge toestand lichtbeige tot bijna wit
steel vleeskleurig bruin, onderaan donkerder, over de hele lengte dicht behaard,stijf
plaatjes vuilwit, later bleek houtkleurig, zeer dicht opeen, de rand fijn gewimperd door cystiden, smal aangehecht